regne
enkelvoud | meervoud |
---|---|
regne | regnes |
regne m
- reg·ne
- Afkomstig van het Oudnoorse regna.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
regne |
regner |
regnede |
regnet |
volledig | [A]+[B] |
[A] regne
- onpersoonlijk, (meteorologie) regenen (van water)
- (figuurlijk) regenen (in grote antallen vorkomen)
- [2]: Når det regner på præsten, drypper det på degnen.
Als het regent op de pastoor dan druipt het ook op de koster.
- [1]: Det regner skomagerdrenge.
Het regent katten en honden.
[B] regne
- regne in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- reg·ne
- Werkwoord [A]: Afkomstig van het Oudnoorse woord regna.
- Werkwoord [B]: Afkomstig van het Oudnoorse woord reikna, dat uit het Nederduits komt.
vervoeging | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | regne | regne |
tegenwoordige tijd | regner | regner |
verleden tijd | regnet regna |
regnte |
voltooid deelwoord |
regnet regna |
regnt |
onvoltooid deelwoord |
regnende | regnende |
lijdende vorm | regnes | regnes |
gebiedende wijs | regn | regn |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak | Klasse 2 zwak |
opmerking | optioneel | optioneel |
[A] regne
- onovergankelijk, onpersoonlijk, (meteorologie) regenen
- «Det har regnet i hele dag.»
- Het heeft de hele dag geregend.
- «Det har regnet i hele dag.»
- onovergankelijk, (figuurlijk) regenen
- «Det regnet med lovord.»
- Het regende lof.
- «Det regnet med lovord.»
- [2]: Når det regner på presten, drypper det på klokkeren.
Als het regent op de pastoor dan drupt het ook op de koster.
- [1]: regne i strie strømmer
De regen komt met bakken uit de hemel. / De regen viel bij bakken. / hozen / plenzen
- [1]: Det regner kattunger.
De regen komt met bakken uit de hemel. / De regen viel bij bakken. / hozen / plenzen
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | regne |
tegenwoordige tijd | regner |
verleden tijd | regnet regna |
voltooid deelwoord |
regnet regna |
onvoltooid deelwoord |
regnende |
lijdende vorm | regnes |
gebiedende wijs | regn |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
[B] regne
- onovergankelijk, (wiskunde) tellen
- onovergankelijk, (wiskunde) rekenen
- «Vi regner med to brød til manns.»
- We rekenen met twee broden per man.
- «Vi regner med to brød til manns.»
- overgankelijk beschouwen
- «Han regnes som ekspert i faget.»
- Hij wordt beschouwd als een expert in het onderwerp.
- «Han regnes som ekspert i faget.»
- [1]: regne opp
- [1]: regne sammen
- [2]: beregne
- [2]: regne med
- [2]: regne om
- [2]: regne på
- [2]: regne til
- [2]: regne ut
- [3]: regne etter
- [3]: regne for
- [3]: regnes som
- [1]: regne til ti
tot tien tellen
- [2]: regner i hodet
in zijn hoofd rekenen
- [2]: rundt regnet
ruwweg, circa
- reg·ne
- Afkomstig van het Oudnoorse woord regna.
vervoeging | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | regne regna |
regne regna |
tegenwoordige tijd | regnar | regner |
verleden tijd | regna | regnde |
voltooid deelwoord |
regna | regnt |
onvoltooid deelwoord |
regnande | regnande |
lijdende vorm | regnast | regnast |
gebiedende wijs | regn regna regne |
regn |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak | Klasse 2 zwak |
opmerking | optioneel | optioneel |
regne
- onovergankelijk, onpersoonlijk (meteorologie) regenen
- «Det regna og bles.»
- Het regende en waaide.
- «Det regna og bles.»
- onovergankelijk dalen, dwarrelen
regne
- gebiedende wijs van regna
regne
- gebiedende wijs van regne