• plei·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pleiten
pleitte
gepleit
zwak -t volledig

pleiten

  1. inergatief argumenten aandragen in de hoop een bepaalde beslissing te bewerkstelligen
    • Er wordt al enige tijd gepleit voor de invoering van euro-obligaties. 
  2. (juridisch) overgankelijk argumenten aandragen voor een rechtbank
    • De advocaat pleit voor vrijspraak van de verdachte. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]