• plaats·je

het plaatsjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord plaats
     Dicht tegen het plaatsje Lake Isabella lag een familiecamping, die ook nog een zwembad bleek te hebben.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers