pitchen
- pit·chen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pitchen |
pitchte |
gepitcht |
zwak -t | volledig |
pitchen
- (sport) overgankelijk (bij honkbal) de bal gooien naar de slagman
- (figuurlijk) presenteren
- Iedere ondernemer mocht zijn of haar verhaal pitchen voor de camera
- Het woord pitchen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.