• Van het Latijnse "audire" (horen)

ouïr overgankelijk

  1. horen, vernemen, maar vaag, uit onbekende of niet nader te noemen bron
    «J'ai ouï dire que ...»
    Ik heb horen zeggen dat ...
  2. (juridisch): horen, verhoren, van getuigen
  • Komt alleen voor in onbepaalde wijs en als voltooid deelwoord