lide
- li·de
- Afkomstig uit het Middelnederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lide |
lider |
led lei |
lidd lidt |
Klasse 1 sterk |
lide
- onovergankelijk lijden
- «Mens han var i det fremmede landet begynte han å lide nød.»
- Terwijl hij in het buitenland was, begon hij nood te lijden.
- «Mens han var i det fremmede landet begynte han å lide nød.»
Det er bedre å lide urett enn å gjøre urett. (Platon)
- Beter onrecht lijden, dan onrecht doen. (Plato)
lide av
- onovergankelijk lijden aan
- «Han skal lide av høyt blodtrykk og magesår.»
- Hij zal aan hoge bloeddruk en maagzweren lijden.
- «Han skal lide av høyt blodtrykk og magesår.»
lide for
- onovergankelijk lijden voor
- «Kvinner som ofte bruker høyhælte sko, må belage seg på å lide for skjønnheten resten av livet.»
- Vrouwen die vaak gebruik maken van schoenen met hoge hakken, moeten zich erop voorbereiden om gedurende het hele leven te lijden voor de schoonheid.
- «Kvinner som ofte bruker høyhælte sko, må belage seg på å lide for skjønnheten resten av livet.»
lide under
- onovergankelijk te lijden hebben van, last hebben van, last ondervinden van
- «Over 100.000 vil lide under flyveforbud.»
- Meer dan 100.000 mensen zullen last ondervinden van het vliegverbod.
- «Over 100.000 vil lide under flyveforbud.»
- li·de
- Afkomstig uit het Middelnederduits.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lide |
lid (bijvorm) lider |
lei leid |
lide lidi lidd lidt |
Klasse 1 sterk |
lide
lide av
- onovergankelijk lijden aan
lide for
- onovergankelijk lijden voor
lide under
- onovergankelijk te lijden hebben van, last hebben van, last ondervinden van
- IPA: /lɪdɛ/
- li·de
lide