• kwart
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘telwoord: vierde deel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • van Latijn quartus "vierde"

kwart

  1. een vierde deel (¼)
enkelvoud meervoud
naamwoord kwart kwarten
verkleinwoord kwartje kwartjes

de kwartv / m

  1. een vierde deel
     Wat een tocht! Na zeven weken lopen had ik nog niet eens een kwart van de hele trail afgelegd, maar ik was dolblij dat ik de hete woestijn eindelijk achter me kon laten.[2]
  2. (muziek) verkorting van het symbool "kwartnoot" (eenvierde van de tijd van een hele toon)
  3. (muziek) de vierde trap van een diatonische toonladder
  4. (muziek) een interval met een toonafstand zoals die van de eerste naar de vierde toon van een diatonische toonladder
    • Veel blaasinstrumenten hebben voor een interval van een kwart een apart ventiel. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]