• heer·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord heerschap heerschappen
verkleinwoord heerschapje heerschapjes

het heerschapo

  1. het heer zijn, de waardigheid van heer
  2. (geschiedenis) heerschappij d.w.z. geheel der dingen waarover iemands macht zich uitstrekt
  3. (geschiedenis) (juridisch) feodale bestuursvorm in de middeleeuwen
  4. (pejoratief) mannelijk persoon
    • wat is dat een merkwaardig heerschap  [2]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]