• bij·ko·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijkomen
kwam bij
bijgekomen
klasse 4 volledig

bijkomen

  1. ergatief het bewustzijn herkrijgen
    • De patiënt kwam weer bij toen de narcose uitgewerkt raakte. 
  2. ergatief er, daar ~: in getal of hoeveelheid toenemen
    • Er is weer twee procent bijgekomen. 
  3. ergatief rusten na een inspannende bezigheid
    • Hij moest wel een week bijkomen na het rennen van de marathon. 
     Ik zal u nu alleen laten om u de gelegenheid te bieden bij te komen van uw reis en u te verschonen.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be