• pe·ke·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pekelen
pekelde
gepekeld
zwak -d volledig

pekelen

  1. overgankelijk blootstellen aan een sterke oplossing van zout
    • Het vlees werd gepekeld om het houdbaar te maken. 


96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]