• pas·vorm
enkelvoud meervoud
naamwoord pasvorm pasvormen
verkleinwoord

de pasvormm

  1. (kleding) de vorm of het model van een kledingstuk of schoen dat goed past bij het lichaam of de voet past
    • Spandexleggings, trainingspakken, basketbalpetjes, oversized hoodies, witte sportsokken, schreeuwerige logo’s en gescheurde jeansbroeken met een foute pasvorm werden high fashion. Intussen zijn ook de grote winkel­ketens de marginaleschooierlook massaal gaan kopiëren.[2] 
    • Het idee dat verticale strepen niet bepaald flatteren bij een voller figuur, doet Hoefsmit af als een achterhaalde fabel. "Ja, als je een veel te strak shirt of topje koopt, is het niet mooi. Met of zonder strepen. Maar zit het kledingstuk als gegoten, dan ga je er echt niet dikker uitzien door de strepen. Dat heeft te maken met de pasvorm."[3] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 17 mei 2017
  3. Tubantia Annemart van Rhee 10 januari 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be