Vipera berus
  • ad·der
  • In de betekenis van ‘slang’ voor het eerst aangetroffen in 1340 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord adder adders
(adderen)
verkleinwoord addertje addertjes

de adderv / m

  1. (reptielen) een bepaalde soort giftige slangen uit de familie van adders, Vipera berus  
    • De adder is zeldzaam in Nederland. 
     Als ze ons in deze staat zouden zien, dan schaamden ze zich vast en zeker dood. ’Jeroen reageerde als door een adder gebeten.[3]
  2. (scheldwoord), (figuurlijk) een gevaarlijk en onbetrouwbaar persoon
    • Pas op voor die adder! 
  • een addertje onder het gras
een verborgen gevaar of moeilijkheid.
  • een adder aan zijn borst koesteren
iemand helpen of van iemand houden die eigenlijk een vijand is
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]