Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: mann
Ein Mann
Een man


enkelvoud meervoud
nominatief der Mann die Männer
genitief des Mannes
des Manns
der Männer
datief dem Mann
dem Manne
den Männern
accusatief den Mann die Männer

Mann, m

  1. man
  2. echtgenoot



enkelvoud meervoud
Mann Männer

Mann

  1. man
  2. echtgenoot
    «Mäi Mann ass mat de Kanner an d'Vankanz gefuer.»
    Mijn man is met de kinderen op vakantie gegaan.


  • Mann
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Mann der Mann Menner die Menner
datief me Mann em Mann Menner de Menner
accusatief en Mann der Mann Menner die Menner

Mann, m

  1. (biologie) man
  2. (familie) echtgenoot
  • [1]: en Mann un en Fraa
een man en een vrouw


  • Mann

Mann m onbezield

  1. (toponiem: land) Man; een Britskroonbezit gelegen op het eiland Man
  2. (toponiem) Man; een eiland tussen Groot-Brittannië en Ierland
  1. Ostrov Man m onbezield
  2. -
  1. korunní dependence v, korunní závislá území o
  2. ostrov m onbezield