instellen
Étymologie
modifier- Dérivé par préfixation de stellen.
Verbe
modifier| Présent | Prétérit | |
|---|---|---|
| ik | stel in | stelde in |
| jij | stelt in | |
| hij, zij, het | stelt in | |
| wij | stellen in | stelden in |
| jullie | stellen in | |
| zij | stellen in | |
| u | stelt in | stelde in |
| Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
| hebben | stellen ind | ingesteld |
instellen \Prononciation ?\ transitif
- Régler, mettre au point.
- Het contrast instellen.
- Régler le contraste.
- (Sens figuré) Ik heb me daarop ingesteld.
- Je m’y suis préparé, j’en ai tenu compte.
- Het instellen.
- La mise au point.
- Het contrast instellen.
- Créer.
- Een tribunaal instellen.
- Instaurer un tribunal.
- Een onderzoek instellen.
- Ouvrir une enquête.
- Een tribunaal instellen.
- (Droit) Intenter, introduire.
- Een vervolging instellen.
- Entamer des poursuites.
- Een vervolging instellen.
Synonymes
modifier- régler
- créer
- intenter
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,6 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « instellen [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]