tijdsvak
Uiterlijk
- tijds·vak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijdsvak | tijdsvakken |
verkleinwoord |
het tijdsvak o
- een bepaalde periode met een duidelijke begin- en einddatum
- Een van de mogelijkheden is dat de leerlingen een aantal onderdelen in het derde tijdsvak inhalen. Ook wordt gekeken of ze later nog staatsexamen kunnen doen, of dat ze alvast aan de vervolgstudie kunnen kunnen beginnen en later tekortkomingen kunnen inhalen. [1]
- Ik vind dat iedereen recht op vakantie, maar als deze neerwaartse trend doorzet, is dat steeds meer alleen weggelegd voor de mensen met het meeste geld. Vijf snipperdagen, meer niet, alleen op te nemen in tijdsvakken die de school bepaalt (dus niet tijdens toetsweken of andere belangrijke periodes). [2]
- deel van de geschiedenis
- [1] periode, tijdsspanne
- [2] tijdperk, era
- tijdvak
- Het woord tijdsvak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijdsvak" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tubantia Maarten van Ast 25-06-18 Minister: Handhaven eindexamencijfers VMBO Maastricht niet uitgesloten
- ↑ De Telegraaf HESTER ZITVAST 27 jun. 2015 Geef alle schoolgaande kinderen vijf snipperdagen!
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be