Naar inhoud springen

omzetten

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omzetten
zette om
omgezet
zwak -t volledig
  • om·zet·ten

ómzetten [1]

  1. overgankelijk: van plaats doen verwisselen
  2. overgankelijk: (m.b.t. geld) verwisselen met een andere geldwaarde
  3. overgankelijk: veranderen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omzetten
omzette
omzet
zwak -t volledig

omzétten [2]

  1. overgankelijk: om iets of iemand heenzetten
    • De baret van de hoofdgriffier is aan de onderrand met een boordsel van zwart fluweel omzet. 

de omzettenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord omzet
vervoeging van
omzetten

omzetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omzetten
    • ...dat wij omzetten. 
    • ...dat jullie omzetten. 
    • ...dat zij omzetten. 
vervoeging van
omzetten

omzetten

  1. meervoud verleden tijd van omzetten
    • Wij omzetten. 
    • Jullie omzetten. 
    • Zij omzetten. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]