Naar inhoud springen

bijt

Uit WikiWoordenboek
  • bijt
enkelvoud meervoud
naamwoord bijt bijten
verkleinwoord bijtje bijtjes

de bijtv / m

  1. gat dat geslagen werd door een mens in het ijs van een bevroren wateroppervlak
  • dat is een vreemde eend in de bijt
dat is iemand die niet past in de groep
vervoeging van
bijten

bijt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van bijten
  2. gebiedende wijs van bijten
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]