consument
Uiterlijk
- con·su·ment
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verbruiker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | consument | consumenten |
verkleinwoord | consumentje | consumentjes |
de consument m
- (economie) algemene term voor personen, huishoudens die goederen en diensten verbruiken die worden geproduceerd in de economie
- De consument merkt weinig van de daling van de olieprijzen.
- ▸ Ten eerste was er het conservatieve vakantiegedrag van de consument waardoor te veel geld in verkeerde zakken terechtkwam.[2]
1. algemene term voor personen, huishoudens die goederen en diensten verbruiken ...
- Het woord consument staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "consument" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "consument" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be