- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verzameling’ voor het eerst aangetroffen in 1618 [1]
- [2] [3] [4]
groep v [5] [6]
- uit meerdere personen, dieren of eenheden bestaand geheel
- Een groep Japanse toeristen stond volop foto's te nemen.
- ▸ Ik voelde een immense opluchting aangezien ik dacht dat we nu veilig waren. Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[7]
- ▸ Ik werd er ook minder dominant van, ik moest me flexibel opstellen, kreeg niet altijd mijn zin en had meer aandacht voor andere mensen die binnen groepen ook weinig zeiden.[7]
- (elektrotechniek) deel van een installatie dat afzonderlijk is beveiligd
1. uit meerdere personen of eenheden bestaand geheel
groep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van groepen
- gebiedende wijs van groepen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van groepen
100 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[8]
|
- ↑ "groep" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ groep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ groep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ groep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 7,0 7,1
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be