nie
Uiterlijk
- IPA: /niː/
nie
vervoeging van |
---|
nier |
nie
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van nier
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van nier
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van nier
- IPA: /ɲɛ/
- nie
nie
- niet
- «To jabłko nie jest zielone, jest czerwone.»
- Deze appel is niet groen, hij is rood.
- «To jabłko nie jest zielone, jest czerwone.»
- geen
- «Nie mamy wolnych pokoi.»
- We hebben geen kamers meer beschikbaar.
- «Nie mamy wolnych pokoi.»
nie
- nee
- «Nie, nie chcę więcej kawy, dziękuję.»
- Nee, ik wil geen koffie meer, dank je.
- «Nie, nie chcę więcej kawy, dziękuję.»