vervoeren

Nederlands

Woordafbreking

• ver·voe·ren

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
vervoeren	vervoerde	vervoerd
zwak -d	volledig

vervoeren

1. personen of objecten naar een andere plek brengen

   • Het toestel kwam uit het Oostenrijkse Innsbruck en vervoerde dertien Nederlanders die

letsel hebben opgelopen bij een uitglijder op de skipiste. 

Vertalingen

    1. personen of objecten naar een andere plek brengen   

Duits: transportieren (de), befördern (de) Engels: to transport (en) Frans: transporter (fr) Fries: ferfiere (fy) Italiaans: trasportere (it) Noors: frakte (no), trille (no)

Nynorsk: frakte (nn), trille (nn) Papiaments: transporta Russisch: перевозить (ru) Spaans: transportar (es) Zweeds: transportera (sv), frakta (sv)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.