tui

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  tui    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• tui

Woordherkomst en -opbouw

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tui	tuien
verkleinwoord	tuitje	tuitjes

Zelfstandig naamwoord

tui v/m

1. een kabel die gespannen wordt om iets dat rechtop staat meer stevigheid te geven.

Synoniemen

• stag, steundraad, scheerlijn, tuidraad

Afgeleide begrippen

• tuianker, tuibrug, tuidraad, tuien, tuier, tuieren, tuigage, tuitouw

Vertalingen

    1.   

Engels: brace (en), cramp-iron (en)

Spaans: estay (es) m, tirante (es) m

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
tuien

tui

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuien
   

   • Ik tui. 

2. gebiedende wijs van tuien
   

   • Tui! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuien
   

   • Tui je? 

Engels

enkelvoud	meervoud
tui	tuis

Zelfstandig naamwoord

tui

1. Sjabloon:vogels Prosthemadera novaeseelandiae  toei, een endemische zangvogel van Nieuw-Zeeland

Latijn

	enkelvoud	meervoud
nominatief	tū	vōs
accusatief	tē
genitief	tui	vestri
datief	tibi	vōbis
ablatief	tē

Persoonlijk voornaamwoord

tŭi

1. van jou (genitief van de tweede persoon enkelvoud)