Oniaden en Tobiaden
De Oniaden en Tobiaden waren twee Joodse aristocratische families uit de tijd dat Judea overheerst werd door de Ptolemaeën en de Seleuciden. Beide families waren zeer invloedrijk en door huwelijken aan elkaar verbonden. Toch waren ze gedurende de 80 jaar voor de Makkabese opstand in een machtsstrijd verwikkeld.
Overigens komen de aanduidingen 'Oniaden' en 'Tobiaden' niet voor in primaire bronnen. Wel worden ze in moderne (populair)wetenschappelijke literatuur veel gebruikt.
Oniaden
[bewerken | brontekst bewerken]De Oniaden waren de hogepriesterlijke familie. Ze stamden af van Jojada, die na de Babylonische ballingschap hogepriester was, en via hem van Sadok (priester in de tijd van Koning David), en Aäron, de eerste hogepriester. Gewoonlijk spreekt men vanaf Jaddua, hogepriester in de tijd van Alexander de Grote over 'Oniaden'.
Tobiaden
[bewerken | brontekst bewerken]Vaak neemt men aan dat de familie van de Tobiaden uiteindelijk afstamt van Tobia die als gouverneur van de Ammonieten eerder tot de tegenstanders van Nehemia behoorde en van wie de naam is aangetroffen op enkele ostraca (beschreven potscherven) uit de 6e eeuw v.Chr. De Tobiaden uit de tijd van de Ptolemaeën waren in ieder geval invloedrijke landeigenaren in het gebied dat eerder aan Ammon had toebehoord (ten oosten van de Jordaan). De naam 'Tobia' is aangetroffen in een inscriptie bij een grot die deel uitmaakt van vestingwerken in dit gebied.
In de tijd van de hogepriester Onias II kreeg Jozef de zoon van Tobia het recht belastingen te innen in de gebieden van Juda, Samaria, Galilea en Fenicië. Voorheen was dit de taak van de hogepriester. Tot aan de Makkabese opstand bleef de familie van de Tobiaden dit recht behouden, waardoor de familie een politieke factor van betekenis was.
Climax
[bewerken | brontekst bewerken]De machtsstrijd kwam tot een climax tijdens het bewind van de Seleucidische koning Antiochus IV Epiphanes, tot wiens rijk het tempelstaatje Juda op dat moment behoorde. Beide families probeerden met geld bij Antiochus in de gunst te komen. Nadat eerst binnen de familie van de Oniaden Jason het hogepriesterschap had verkregen in plaats van zijn broer Onias III doordat hij Antiochus een grote som geld betaalde, verkreeg drie jaar later Manelaüs (afkomstig uit een andere priesterfamilie, die geen recht had op het hogepriesterschap) het ambt. Dit was mogelijk door de steun van de rijke Tobiaden. Dit was voor het eerst dat er een hogepriester was die niet uit het hogepriesterlijk geslacht stamde. Voor veel wetsgetrouwe Joden waren de verwikkelingen hét bewijs dat het priesterschap corrupt was. De strijd om het hogepriesterschap was een van de factoren die bijdroegen aan het uitbreken van de Makkabese opstand. Tijdens de Makkabese opstand bekleedde ook Alkimus nog enige tijd het hogepriesterschap. Ook hij stamde niet uit de familie van de Oniaden. Of hij zijn hogepriesterschap mede aan steun van de Tobiaden had te danken, is niet bekend.
Stamboom
[bewerken | brontekst bewerken]Jaddua | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onias I | Manasse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Simon I | Eleazar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onias II | dochter | Tobia | onbekend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Simon II | Solimius | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onias III | Jason | Menelaüs | Jozef | dochter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onias IV | Hyrcanus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chelkias | Ananias | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
[bewerken | brontekst bewerken]- Martin Hengel, Judentum und Hellenismus. Studien zu ihrer Begegnung unter besonderer Berücksichtigung Palästinas bis zur Mitte des 2. Jh.s v. Chr.. WUNT 10. Tübingen: Mohr, 1969, 31988. ISBN 3-16-145271-2
- Maria Brutti, The Development of the High Priesthood during the Pre-Hasmonean Period. History, Ideology, Theology. SJSJ 108. Leiden: Brill, 2006. ISBN 90-04-14910-4
- W.D. Davies, Louis Finkelstein, The Cambridge History of Judaism. II The Hellenistic Age. Cambridge: University Press, 1989, 42007. ISBN 978-0-521-21929-7. Hoofdstuk 8.