• zo·na
enkelvoud meervoud
naamwoord zona -
verkleinwoord - -

de zonav / m [1]

  1. (medisch) (België) gordelroos (herpes zoster)
11 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]


  • Leenwoord uit het Oudgrieks.

zōna v

  1. gordel (van mannen, waarin geld werd bewaard)
  2. (poëtisch) gordel (van vrouwen, waarmee het onderkleed werd vastgehouden (symbool van de maagdelijkheid))
  3. (poëtisch) gordel (van Orion (sterrenbeeld))
  4. (poëtisch), (post-klassiek) zone


  • zo·na
enkelvoud meervoud
zona zonas

zona v

  1. zone, gebied, sector