• zet·ten·reeks
enkelvoud meervoud
naamwoord zettenreeks zettenreeksen
verkleinwoord

de zettenreeksv / m

  1. serie opeenvolgende (ver)plaatsingen van speelstukken in een bordspel als dammen, schaken of go
     Voor de deelnemers aan de ladderwedstrijd een partijstand van Carlsen (zwart). Wit speelde 17. Te1 en had niet in de gaten wat Carlsen nu speelde. Hoe wint zwart? Graag de zettenreeks aangeven.[1]
     Naïef koos hij dezelfde zettenreeks die hem een paar maanden geleden een remise opleverde in een partij in de Duitse clubcompetitie tot hij tegen een vrijwel dodelijk nieuwtje van Giri aanliep.[2]


  1.   Weblink bron “Schaken” (23-01-2009), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “Giri bewijst tegen Sjirov dat goede rating geen toeval is” (16 oktober 2014), de Volkskrant