za
Niet te verwarren met: za., zA, ZA |
- za
- (verkorting) van het Nederlandse zelfstandige naamwoord zaterdag
de za m
- (afkorting), (tijdrekening), (dag) zaterdag, de eerste dag van het weekeinde
- «Open: di, wo, do, vr; dicht: za, zo, ma.»
- Geopend op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag; gesloten op zaterdag, zondag en maandag.
- «Open: di, wo, do, vr; dicht: za, zo, ma.»
- Echte afkortingen worden als regel met een punt geschreven: za., maar in opsommingen waar uit de context al duidelijk is dat het om de naam van een weekdag gaat is het gebruikelijk om de punt weg te laten[1].
- Het woord za staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Afkortingen van de dagen van de week op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-10-26
- Afgeleid van het Proto-Slavische *za
za
za
- (plantkunde) boom, hout
- IPA: /za/
- za
- Afgeleid van het Proto-Slavische *za
za
- za
- Afgeleid van het Proto-Slavische *za
za
za
- erg, te
- «On jest jeszcze bardzo za mały żeby interesować się piłką»
- Hij is nog te klein dat hem de bal interesseert.
- «On jest jeszcze bardzo za mały żeby interesować się piłką»
- IPA: /za/
- za
- Afgeleid van het Proto-Slavische *za
za
- tijdens
- achter; dynamisch
- per
- voor; ten behoeve van, ten gunste van
- in plaats van
- bij
- voor; tegen
- achter; statisch
- naar
- voor; in een volgorde
- za
- Afgeleid van het Proto-Slavische *za
za + genitief
- tijdens
- «Za jeho vlády země vzkvétala.»
- Tijdens zijn bewind bloeide het land.
- «Za jeho vlády země vzkvétala.»
za + accusatief
- achter; dynamisch
- «Schovej to, prosím tě, za tuhle skříň - aby to děti neviděly.»
- Verstop dat, alsjeblieft, achter die kast – zodat de kinderen het niet zien.
- «Schovej to, prosím tě, za tuhle skříň - aby to děti neviděly.»
- per
- «Jel rychlostí sto kilometrů za hodinu.»
- Hij reed met een snelheid van 100 kilometer per uur.
- «Jel rychlostí sto kilometrů za hodinu.»
- over
- «Za hodinu se vrátím.»
- Over een uur kom ik terug.
- «Za hodinu se vrátím.»
- voor; ten behoeve van, ten gunste van
- «Platím za celou hospodu.»
- Ik betaal voor de hele kroeg.
- «Platím za celou hospodu.»
- in plaats van
- «Nevzala bys, prosím, pondělní službu za mě?»
- Kun je, alsjeblieft, in plaats van mij de maandagdienst overnemen?
- «Nevzala bys, prosím, pondělní službu za mě?»
- voor
- «Byli na tom sympoziu za Českou republiku.»
- Zij waren op dat symposium voor Tsjechië.
- «Byli na tom sympoziu za Českou republiku.»
- bij
- «Chytil se za zábradlí.»
- Hij greep de reling.
- «Chytil se za zábradlí.»
- voor; tegen
- «Vyměnil autíčko za kuličku.»
- Hij ruilde het autootje voor een bal.
- «Vyměnil autíčko za kuličku.»
- před
- –
- –
- –
- –
- –
- –
za + instrumentalis
- achter; statisch
- «Za městem stojí hrad.»
- Achter de stad staat het kasteel.
- «Za městem stojí hrad.»
- naar
- «S tímhle jdi radši za maminkou.»
- Ga daarmee liever naar je moeder.
- «S tímhle jdi radši za maminkou.»
- voor; in een volgorde
- «Jdou po sobě jeden za druhým.»
- Zij gaan één voor één.
- «Jdou po sobě jeden za druhým.»
- –
- –
- po
- před
- –
- –