• win·ter·eik
enkelvoud meervoud
naamwoord wintereik wintereiken
verkleinwoord

de wintereikm

  1. (bloemplanten) bepaald soort loofboom, Quercus petraea  , die inheems is in de Benelux en tot 30 meter hoog kan worden
    • Bomen met een grotere diameter dan 40 centimeter mogen ook worden gekapt tenzij het gaat om haagbeuk, beuk, zomereik, wintereik, Hollandse linde, winterlinde, zomerlinde, Hollandse iep en gewone es. In die gevallen moet er bij de gemeente wel een kapvergunning worden aangevraagd. [3] 
    • Het lijkt erop dat de zomer- en wintereiken dit jaar een grote opbrengst aan eikels produceren. Vooral de eiken in cultuurlandschappen en in de steden hangen barstensvol en koersen af op een zogeheten (extreme) volmast, een bijzonder grote oogst. Op de Veluwe is sprake van een gemiddelde mast. Dat meldt de website Natuurbericht.nl. [4] 
namen van loofbomen in de Benelux:
82 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]