• ver·plet·te·ren
  • In de betekenis van ‘te pletter drukken’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
  • afgeleid van pletten met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verpletteren
verpletterde
verpletterd
zwak -d volledig

verpletteren

  1. overgankelijk vernietigend platslaan
    • "Wij zullen Maleisië verpletteren!" kondigde Soekarno aan. 
    • Als verpletterd staarden alle inwoners van Perspektivum naar de Groenoor die de brief had voorgelezen.[3] 
     Als het bouwwerk deze keer ook in de rivier stortte, zou de enorme boeggolf de huizen die het eerst op zijn weg lagen kunnen wegspoelen of verpletteren.[4]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]