twijg
- Geluid: twijg (hulp, bestand)
- IPA: / twɛix / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /tʋɛɪ̯χ/
- (Vlaanderen, Brabant): /tβ̞ɛːx/
- (Limburg): /twɛɪ̯x/
- twijg
- In de betekenis van ‘tak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1336 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | twijg | twijgen |
verkleinwoord | twijgje | twijgjes |
- een dun buigzaam takje van een boom of struik
- Manden kunnen ook van twijgen gevlochten worden.
1. een dun buigzaam takje van een boom of struik
- Het woord twijg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "twijg" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "twijg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be