• stom·ver·ve·lend
stellend
onverbogen stomvervelend
verbogen stomvervelende
partitief stomvervelends

stomvervelend

  1. heel erg vervelend (saai en/of naar)
    • De avond was grauw en vochtig koud, het vroor nog altijd zeker vijf graden, en daar liep Minnie, met een to denier-panty, een gezicht als een masker en een handtas met daarin een opzichtig paar rode Manolo Blahniks. Door de panty schemerde een groen-paarse vlek in de vorm van Australië (alle vlekken krijgen uiteindelijk de vorm van Australië), die in een week tijd van haar heup was afgezakt naar haar bovenbeen, bezinksel in een rivier. Als het niet zo snijdend koud en stomvervelend was had ze waarschijnlijk hartelijk om zichzelf kunnen lachen. [1] 
    • CT was lid van de Provinciale Staten en trad toe tot de Eerste Kamer, vooral om de industrie te stimuleren, want verder vond hij het, zoals gezegd, stomvervelend. [2] 
    • Ongeveer de helft van de Amerikanen krijgt een polis van zijn werkgever. De baas neemt zo'n 80 procent van de kosten op zich. Een stomvervelende baan houden vanwege de verzekering is daarom heel normaal.[3] 
  1. Weijers, Niña
    De consequenties [2014] ISBN 978-90-254-4563-8 pagina 132
  2. Scholten, Jaap
    Horizon City [2014] ISBN 978-90-72603-35-7 pagina 126
  3. Tubantia Karlijn van Houwelingen 19-07-17