Steenhommel op distel.
  • (IPA in voorbereiding)
  • steen·hom·mel
enkelvoud meervoud
naamwoord steenhommel steenhommels
verkleinwoord steenhommeltje steenhommeltjes

de steenhommelv / m

  1. (vliesvleugeligen) Bombus lapidarius   een hommel die in Centraal Europa algemeen voorkomt in natuurlijke en agrarisch open landschappen. Is ook regelmatig te zien in stadstuinen. De vrouwtjes van de steenhommel zijn op het eind van het achterlijf na bijna helemaal zijdeachtig zwart behaard. Het eind van het achterlijf is helderrood gekleurd. De mannetjes van de steenhommel hebben een brede kraag, een lichtgele snuit en vaak een lichtgele band over het borststuk, maar ze zijn goed te onderscheiden van de weidehommel aan de vorm van hun copulatieapparaat. De grashommel lijkt op de steenhommel, maar heeft rode in plaats van zwarte haren aan de achterpoten en is veel zeldzamer en wordt alleen in Zeeland regelmatig gezien. Andere soorten als de Limburgse hommel (Bombus pomorum), de bol-oog (Bombus confusus) en de waddenhommel (Bombus cullumanus) lijken ook veel op de steenhommel