• sneeuw·berg
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwberg sneeuwbergen
verkleinwoord sneeuwbergje sneeuwbergjes

de sneeuwbergm [1]

  1. met sneeuw bedekte berg
     ’t Allermooist was de oude wilde appelboom, die niet geënt was, waarvan de kleine wrange appels niet te eten waren. Die was niet zuinig op zijn bloesems. Hij leek wel een groote sneeuwberg in de morgenzon.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Lagerlöf, Selma; Meijboom, Margaretha
    “Gösta Berling” (19xx), Becht