• slo·ven
  • In de betekenis van ‘hard werken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1610 [1]

de slovenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sloof
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sloven
sloofde
gesloofd
zwak -d volledig

sloven

  1. inergatief heel hard werken
    • De oude vrouw staat weer te sloven en te zwoegen terwijl haar kinderen haar best kunnen helpen. 
93 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]


Van Middelengels slovein. Te herleiden tot Proto-Germaans *slaubjan , Indo-Europees *sleubh-. Verwant met o.a. Nederlands slof[1]

enkelvoud meervoud
sloven slovens

sloven

  1. (pejoratief) sloddervos, slons, slordig/achteloos iemand
  1. sloven (n.), Online Etymology Dictionary