shoppen
- shop·pen
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bij winkels of zaken langsgaan en het aanbod vergelijken’ voor het eerst aangetroffen in 1925 [1]
- van het Engelse 'to shop ww ' [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
shoppen |
shopte |
geshopt |
zwak -t | volledig |
shoppen
- inergatief (informeel) winkelen
- inergatief(informeel) bij verscheidene zaken langs gaan om het aanbod te vergelijken
- shop, shopartikelen, shopassortiment, shopbeeld, shopbox, shopinrichting, shopper, shopsteward, shoptyfus
- Het woord shoppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "shoppen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "shoppen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ shoppen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be