• IPA: /'sxɵldəx, /'sxɵldəɣə/
  • schul·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schuldig schuldiger schuldigst
verbogen schuldige schuldigere schuldigste
partitief schuldigs schuldigers -

schuldig

  1. (juridisch) verantwoordelijk voor een laakbaar/strafbaar feit
    • Hij was schuldig aan deze vreselijke moord. 
  2. (financieel) verschuldigd
    • U blijft dat bedrag schuldig. 

[2]

  • Het antwoord schuldig blijven/zijn
Een bepaald antwoord nog moeten geven

schuldig

  1. verantwoordelijk voor een laakbaar/strafbaar feit
     Hoewel ik als vader niet veel had kunnen doen, aangezien ze dit proces vooral met haar vriendinnen verwerkte, voelde ik me toch schuldig dat ik er niet voor haar was op dit indrukwekkende moment in haar jonge leven.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. schuldig op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be