present
- pre·sent
- Leenwoord uit het Frans. In de betekenis van ‘aanwezig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1281, in die van ‘geschenk’ voor het eerst in het jaar 1240 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | present | presenter | presentst |
verbogen | presente | presentere | presentste |
partitief | presents | presenters | - |
present
- aanwezig
- Het woord present staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "present" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "present" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
present
present m
- (grammatica) (onvoltooid) tegenwoordige tijd
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
present | - | - |
present
- huidig
- «The present manager has been here longer than the last one.»
- De huidige manager is hier al langer dan zijn voorganger.
- «The present manager has been here longer than the last one.»
- aanwezig
- «Is there a doctor present?»
- Is er een dokter aanwezig?
- «Is there a doctor present?»
enkelvoud | meervoud |
---|---|
present | presents |
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to present |
he/she/it | presents |
verleden tijd | presented |
voltooid deelwoord |
presented |
onvoltooid deelwoord |
presenting |
gebiedende wijs | present |
present