poets
- poets
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poets | poetsen |
verkleinwoord | poetsje | poetsjes |
- grap die men met iemand uithaalt (vooral in de uitdrukking [iemand] een poets bakken)
- Zij hadden hem een flinke poets gebakken.
- (huishouden) vloeibaar hulpmiddel om iets mee te poetsen
- Breng de poets erop aan.
- [1] pots, prank
- [2] poetsmiddel
- [2] smeer [1]
vervoeging van |
---|
poetsen |
poets
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poetsen
- Ik poets.
- gebiedende wijs van poetsen
- Poets!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poetsen
- Poets je?
- Het woord poets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "poets" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "poets" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ poets op website: Etymologiebank.nl
- ↑ poets op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
poets mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord poet