• plet·ha·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord plethamer plethamers
verkleinwoord

de plethamerm

  1. zeer zware hamer waarmee men iets plat kan slaan
    • In een Antwerps noodhospitaal bekomen soldaten van het inferno bij Dorpsveld en Bosbeek. Twee kanonniers vertellen aan Jozef Muls hoe beton kraakte en de koepel scheurde. Het andere fort zonk in de grond alsof een plethamer erop sloeg. Muls doet een vroege vaststelling van shellshock. [2] 
71 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]