plenzen
- plen·zen
- In de betekenis van ‘gieten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1635 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
plenzen |
plensde |
geplensd |
zwak -d | volledig |
plenzen
- onpersoonlijk bijzonder hard regenen
- De hele dag plensde het, maar tegen de avond klaarde het op.
- overgankelijk veel vloeistof ineens uitstorten
- Hij plenst de melk in de beslagkom.
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
betrekken
• bliksemen
• dauwen
• donderen
• dooien
• gieten
• hagelen
• ijzelen
• miezeren
• misten
• motregenen
• nevelen |
de plenzen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord plens
- Het woord plenzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plenzen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "plenzen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be