• pen·si·oen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitkering na volbrachte diensttijd’ voor het eerst aangetroffen in 1716 [1]
  • Van het Franse pension, van het Latijnse pensio (betaling, rente)
enkelvoud meervoud
naamwoord pensioen pensioenen
verkleinwoord pensioentje pensioentjes

het pensioeno

  1. (economie) loon uitgesteld tot de tijd dat men niet langer actief is op de arbeidsmarkt
    • Onder de leiding van Martin Winterkorn raakte het Volkswagenconcern in een diepe crisis, maar Winterkorn geniet nu van zijn pensioen van 3100 euro PER DAG [2] 
     Ik vroeg of hij inmiddels van zijn welverdiende pensioen genoot.[3]
     Natuurlijk had ik ook tot mijn pensioen kunnen wachten, maar ik wilde het nu.[4]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]