• over·heid
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lichaam waarbij het openbaar gezag berust’ voor het eerst aangetroffen in 1526 [1]
  • afgeleid van over (eigenlijk bijvoeglijk overig) met het achtervoegsel -heid [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord overheid overheden
verkleinwoord overheidje overheidjes

de overheidv

  1. (politiek) het geheel aan gezagvoerende lichamen
    • De Belgische overheid investeerde miljarden euro's in die bank. 
     ‘Ik heb begrip voor de maatregelen van de overheid. Misschien hadden die wat eerder genomen moeten worden, we hebben het in Nederland misschien aanvankelijk een beetje onderschat.[3]
  2. een gezagvoerend lichaam als werkgever of bedrijf
     Als reactie op deze epidemie wordt er door steeds meer bedrijven en overheden beleid gemaakt om mensen na een aantal jaar trouwe dienst verplicht op verlof te sturen.[4]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "overheid" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be