nek
- nek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nek | nekken |
verkleinwoord | nekje | nekjes |
de nek m
- (anatomie) achterste gedeelte van de hals
- ▸ Ik droeg een pet met een lange achterflap om mijn nek te beschermen tegen de zon.[3]
- De nek [durven] uitsteken
Een bepaald risico durven nemen (ten behoeve van iets anders)
- Iemand de nek toekeren
Niets meer met iemand te maken willen hebben (≈ iemand de rug toekeren)
- Iemand met de nek aankijken (aanzien)
Iemand negeren en minachtend behandelen
- Iemand op de nek zitten
Iemand continu controleren om te zien of diegene het opgedragen werk goed doet, al af heeft, etc.
- Ik heb geen ogen in mijn nek!
Ik kan niet zien wat er achter me gebeurt!
- Nek aan nek
Op gelijke positie voortgaan bij een race
- Over zijn nek gaan
- Tot aan/over zijn nek in de problemen/schulden, ... zitten
Heel veel problemen, schulden e.d. hebben
- Uit zijn nek kletsen/lullen/zwammen
(dysfemisme) Onzin verkondigen
- Ik breek mijn nek [over de rommel]!
Er ligt hier heel veel rommel
1. achterste gedeelte van de hals
vervoeging van |
---|
nekken |
nek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nekken
- Ik nek.
- gebiedende wijs van nekken
- Nek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nekken
- Nek je?
- Het woord nek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be