• na·tuur·wan·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurwandeling natuurwandelingen
verkleinwoord

de natuurwandelingv

  1. een wandeling door de natuur
     Wie een mooie natuurwandeling in de Ardenner bossen wil maken, wordt dus teleurgesteld. Afstand houden op de paden is nauwelijks mogelijk. Een natuurbeheerder zegt tegen de Franstalige omroep RTBF dat van het idyllische beeld dat men zich voorstelt, inmiddels niet veel over is.[1]
     Naast de reguliere tocht worden diverse arrangementen aangeboden. Zoals de IVN-natuurwandeling met gids en Berkelzompvaart, de zonsondergangsvaart, de dauwvaart met wandeltocht op Hemelvaartsdag, de nacht van de nachtvaart en de herfstvaart met wandeltocht.[2]
  1.   Weblink bron “Drukte in de Ardennen en Oostenrijk na sneeuwval: 'Blijf weg'” (ZONDAG 27/12/2020), NOS
  2.   Weblink bron “Nieuw vaarseizoen op de Berkel geopend: Jappe gaat te water” (30-03-2019), Tubantia