[2] marsorde
  • mars·or·de
enkelvoud meervoud
naamwoord marsorde marsorden
marsordes
verkleinwoord

de marsordev / m

  1. (militair) de richting waarin de troepen zich bewegen
     De overgeblevenen van het regiment dat zojuist in gevecht was geweest ordenden zich haastig en trokken naar rechts; achter hen naderden in marsorde de twee bataljons van het zesde jagersregiment die de achterblijvers opzij drongen.[2]
  2. (militair) de opstelling van de troepen tijdens een mars
  3. de richting waarin een politieke beweging zich ontwikkelt
     Het CDH ziet zichzelf als speler in een ‘regeneratie’ van de samenleving. Voorzitter Prévot hamerde daarbij op het belang van participatie, onder meer via de organisatie van grote plenaire vergaderingen een of twee keer per jaar. Dat moet voorkomen dat de marsorde wordt bepaald door een kleine groep aan het hoofd van de beweging. Hij riep de militanten en sympathisanten op ‘concrete actie’ te ondernemen. ‘Door de burger te tonen dat we dagelijks volgens onze waarden leven, dat ze onze inspiratiebron zijn, dat we aan hun kant staan op het terrein, dat we hun vertrouwen zullen verdienen.’[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “CDH wil vervellen tot ‘positieve centrumbeweging’ met nieuwe naam” (12/09/2021), De Standaard