luifelhoed
- Geluid: luifelhoed (hulp, bestand)
- lui·fel·hoed
- samenstelling van luifel zn en hoed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luifelhoed | luifelhoeden |
verkleinwoord | luifelhoedje | luifelhoedjes |
- hoed met brede zijkanten zodat het gezicht van de draagster tegen de zon (en mannelijke gluurders) werd beschermd
- ▸ Tussen de elegante dames in hun bonten pelisses, hun hoeden met wuivende veren, of met juwelen bezette tulbands, zitten twee jonge meisjes in eenvoudige donkere jurken en kleine luifelhoeden.[2]
- ▸ Haar kleine gezicht is bleek en vermoeid binnen de grote luifelhoed; zij heeft zich stellig voorgenomen om niet naar binnen te kijken, maar haar arme jaloerse hart kan de verzoeking niet weerstaan.[2]
- Het woord 'luifelhoed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 Johanna van Ammers-Küller“Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723