• los·bran·den

losbranden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
losbranden
brandde los
losgebrand
zwak -d volledig
  1. starten met schieten, starten met de strijd
    • Burgemeester Peter den Oudsten sloeg op de gong waarna de spelers al snel de gewijzigde speelomstandigheden waren vergeten en de partijen losbrandden. Koploper Anish Giri hield met wit Sergei Karjakin goed onder controle. Maar ook niet meer en na 26 zetten werd de vrede getekend. De achtervolgers roken hun kans. Shakryar Mamedyarov liet een staaltje van zijn kunnen zien door Russisch kampioen Peter Svidler in recordtempo van het bord te vegen.[2] 
    • De strijd om de bergtrui, zondag in het bezit gekomen van de Amerikaan Taylor Phinney, zal in de rit over 212 kilometer losbranden. Het lijkt een etappe voor renners die normaal goed zijn in de Amstel Gold Race, denk aan de Belg Philip Gilbert en de Australiër Michael Matthews.[3] 
    • Het militaire, juridische en politieke steekspel dat vervolgens losbrandt, is de kracht maar ook de zwakte van dit drama. Want door twistzieke officieren, talmende politici en emotionele dronepiloten hapert de operationele bevelketen veelvuldig: iets wat bij echte militaire missies schier ondenkbaar is.[4] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 24 jan. 2018
  3. de Telegraaf 03 jul. 2017
  4. de Telegraaf ERIC LE DUC 21 sep. 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be