labboon
- lab·boon
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | labboon | labbonen |
verkleinwoord | labboontje | labboontjes |
- (plantkunde) plant waaraan tuinbonen groeien Vicia faba
- Van de tuinboon oftewel veldboon, molboon en in het zuiden ook wel labboon genaamd, wordt gezegd dat het de enige inheemse boon in de oude wereld is en dat hij sinds prehistorische tijden in Europa en het Midden-Oosten wordt verbouwd. [2]
- (voeding) als peulvrucht gegeten zaad van bepaalde rassen van de tuinboonplant
-
1. Enkele opgroeiende labbonen.
-
1. Het bloeien van de labboon.
-
2. Peulen met labbonen.
-
2. Gekookte labbonen.
- boerenboon
- grote boon
- paardenboon
- roomse boon
- tuinboon
- [1] molboon
- [1] veldboon
- [2] boerentenen
- Het woord labboon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "labboon" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ labboon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Borger, S."We lusten ze rauw... Dop eens je eigen boontjes" in: De Telegraaf jrg. 101 nr. 32759 (28 mei 1993); p. 34 (W 8) kol. 1; geraadpleegd 2019-11-26
- ↑ Rap, O."Koken: Tuinboontjes" in: Nieuwsblad van het Noorden jrg. 100 nr. 143 (20 juni 1987); p. 33 kol. 1; geraadpleegd 2019-11-26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be