• lab·boon
enkelvoud meervoud
naamwoord labboon labbonen
verkleinwoord labboontje labboontjes

de labboonv / m

  1. (plantkunde) plant waaraan tuinbonen groeien Vicia faba  
    • Van de tuinboon oftewel veldboon, molboon en in het zuiden ook wel labboon genaamd, wordt gezegd dat het de enige inheemse boon in de oude wereld is en dat hij sinds prehistorische tijden in Europa en het Midden-Oosten wordt verbouwd. [2]
  2. (voeding) als peulvrucht gegeten zaad van bepaalde rassen van de tuinboonplant
    • De één na beste groente uit ons land. Wat mij betreft. Toch niets meer. of iets minder, onrijpe zaden van de paardeboon. (…) Een groente met diverse namen. (…) Boerenboon, zegt de Belg. Zuidnederlanders spreken van labboon. Frankrijk benoemt ze fèves des marais fraiches. [3]
12 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[4]