• kunst·tand
enkelvoud meervoud
naamwoord kunsttand kunsttanden
verkleinwoord

de kunsttandm

  1. door de mens gemaakte tand die dient ter vervanging van een verlorengegame natuurlijke tand
    • De man reed over de A39 bij Salzgitter toen hij een aantal van zijn kunsttanden en tandimplantaten uit het raam zag verdwijnen. De 63-jarige stopte zijn wagen en begon koortsachtig te zoeken naar de appelkluif. Het aangebeten fruit dook uiteindelijk weer op; de verloren stifttanden helaas niet. [2] 
    • Een Gelderse tandarts heeft het kunstgebit van een van zijn patiënten in beslag genomen. De man uit Wijchen had nog een stapel onbetaalde rekeningen liggen voor zijn kunsttanden. Hij krijgt het gebit weer terug zodra hij het heeft betaald. [3] 
    • In de slimme tand zitten sensoren die via minuscule mondbewegingen kunnen zien of de drager van de tand kauwt, drinkt, spreekt, rookt of hoest. De tand analyseert wat de drager van de kunsttand deed. [4] 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]