• klik
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: nabootsing van geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • klanknabootsing [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klik klikken
kliks [3]
verkleinwoord klikje klikjes

de klikm

  1. kort, scherp en droog geluid
    • Hij drukte de knop in tot hij een klikje hoorde. 
  2. (informatica) een keuze gemaakt door ergens op te drukken en die een andere pagina of ander deel van de pagina op het scherm brengt
  3. (taalkunde) een niet-pulmonaire medeklinker gemaakt door een dubbele afsluiting te maken met de tong of de lippen, een onderdruk te maken en de afsluiting los te trekken
    • In het Xhosa komen drie kliks voor die geschreven worden als c, x en q en die ieder in een zestal varianten uitgesproken kunnen worden. 
vervoeging van
klikken

klik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klikken
    • Ik klik. 
  2. gebiedende wijs van klikken
    • Klik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klikken
    • Klik je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


  • klik

klik

  1. gebiedende wijs van klikke


klik

  1. klik, het geluid van de sluiter van een camera