• hart·ver·gro·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord hartvergroting hartvergrotingen
verkleinwoord

de hartvergrotingv

  1. het groter dan normaal zijn van het hart
    • - Als ik achter zo'n kopieerapparaat moet staan, en zo'n chipje slaat op hol, zou ik meteen een hartvergroting krijgen. ( Arjen RibbensMarianne Vermeijden NRC 31 mei 2002) 
    • - Amerikaanse sportartsen zeggen bijvoorbeeld dat jonge atleten die op high school gaan sporten moeten worden getest op het gen dat bepalend is voor familiale hartvergroting, wat bij topsport tot een plotse dood kan leiden. (Wim Köhler NRC 24 juni 2000) 
  1. cardiomegalie